Содержание
- 2. NAAR gaan
- 3. tegen iets zeggen
- 4. met praten
- 5. met spreken
- 6. aan iets vragen
- 7. tegen iets vertellen
- 8. aan denken
- 9. over nadenken
- 10. van/over dromen
- 11. met vergelijken
- 12. van genieten
- 13. bij/aan iets bestellen
- 14. aan iets geven
- 15. van iets krijgen
- 16. met stoppen
- 17. met beginnen
- 18. aan lijden
- 19. van genezen
- 20. bij op bezoek gaan
- 21. aan verslaafd zijn
- 22. voor bang zijn
- 23. van schrik hebben
- 24. op wachten
- 25. naar sturen
- 26. in/voor/aan studeren
- 27. bij langsgaan
- 28. naar kijken
- 29. naar luisteren
- 30. met blij zijn
- 31. op kwaad/boos zijn
- 32. naar verlangen
- 33. voor/aan zich inschrijven
- 34. aan deelnemen
- 35. voor slagen
- 36. voor buizen/falen
- 37. van houden
- 38. voor zorgen
- 39. over zich zorgen maken
- 40. op zich voorbereiden
- 41. op rekenen
- 42. over lezen
- 44. Скачать презентацию